De kerstboodschap van de oude kalkoen

Het was de dag voor kerst. Op zijn dooie gemak scharrelde de oude kalkoen door de tuin. Hij genoot van het zand tussen zijn tenen, de zon op zijn veren en een sappige worm. In zijn kop herhaalde hij voor de allerlaatste keer zijn boodschap. Zijn baas verleende hem geen gratie, dat was zeker.

Die avond kwam een dansend lichtje dichterbij. De boer en zijn zoon stampten het hok binnen. De zoon tilde hem ruw op aan zijn achterpoten. De kalkoen zwaaide als de klepel van een koekoeksklok heen en weer, maar stribbelde niet tegen. Gelaten legde hij zijn kop op het hakblok.

Een zakmes flitste. Het lichaam van de kalkoen rende vijf meter, voordat het dood neerviel op de grond. Zijn lellen trilden, zijn snavel sprak: ‘Offer mij aan moeder aarde en heel de wereld. Zo niet, dan haalt het onheil je in voor de zonnewende.’

Stilte. Daarna een harde lach. De boer snoof en zei tegen zijn zoon: ‘Wat een ramp. Nepnieuws. Het is dat het een kalkoen is, anders had ik hem ontslagen.’ Op eerste kerstdag smulden de boer en zijn gezin van gevulde kalkoen.

In de lente nam het gevaar uit het Oosten toe. Koning Odin viel de landerijen van de boer aan vanuit de schaduwen van de muur rondom zijn burcht. Zijn raven sloegen toe vanuit de lucht. De horigen van de boer kwamen in opstand en belegereden de boerderij.

Tijdens midzomer dronk de boer van ellende zoveel dat hij beneveld onder een oude eik in slaap viel. In zijn droom verscheen de kalkoen:  ‘Domme man, je hebt niet geluisterd. Vier het midwinterfeest. Met Sint-Maarten trek je drie lootjes. Schrijf hierop een wens voor jezelf, een wens voor een ander en een wens voor de wereld. Hang deze aan wenstakken.’

In de zomer teisterde droogte het land, gevolgd door overstromingen in de herfst. De oogsten mislukten, bommen ontploften. De wereld verdween langzaam in de duisternis.

Tijdens Sint Maarten verscheen de kalkoen opnieuw in zijn droom. ‘Steek op 21 december het vuur aan met hout van een oude eik. Maar wees op tijd want, om middernacht begint de jacht van Odin. Bewaar de resten en steek hiermee op kerstavond opnieuw het vuur aan. Lees die avond om tien uur de wensen voor.’

Met een olielamp in de hand trokken de boer en zijn zoon het bos in. De bomen bogen door de harde wind, door de takken klonk een onheilspellend gefluister. Wat zei de duisternis? En waar stond een eik? De boer hield zijn zoon tegen. ‘Niet naar het oosten, daar woont Odin, de heerser van de schaduwen.’ Een ronkend geluid kwam dichterbij.

‘Waar blijven ze?’, zei de boerin, terwijl zij en haar dochter wenstakken rondom de vuurplaats staken. ‘Het is bijna middernacht.’ Het geronk van vliegtuigen kwam dichterbij. Ze cirkelden boven de boerderij, klaar voor de aanval. ‘Mama, daar zijn ze!’ De zoon gooide het eikenblok op het vuur. De boer goot het laatste restje olie uit de lamp en streek een lucifer aan. Hijgend en met hun handen op de knieën zagen ze de raven verdwijnen, verblind door het vuur.

Op kerstavond haalde de boer de resten van het eikenblok uit de as en stak opnieuw een vuur aan. Om tien uur las zijn dochter haar wensen voor: ‘Ik wens geluk voor mezelf, wijsheid voor mijn vader en eerbied voor alles wat leeft.’

Die nacht bracht de kalkoen zijn laatste boodschap. Iedereen ter wereld droomde over de wensen van de boerendochter. Uit alle windstreken trokken mensen naar de boerderij en namen hun laatste restjes voedsel en drank mee. Samen vierden ze twaalf dagen feest en verdreven met hun gejoel de duisternis.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *