‘We moeten echt héél nodig naar de wc. Ga maar vast.’ We zwaaien de pubers na. Als ze uit het zicht zijn verdwenen, kijken we elkaar aan. ‘Wedstrijdje doen wie er het eerst is?’ Mijn man wint het sprintje naar het koffietentje dat tussen de skiverhuur en de lift staat. Daar verkopen ze de lekkerste koffie én kanelbullar, Zweedse kaneelbroodjes.
Al drie jaar stond een skivakantie met het gezin naar Zweden op ons verlanglijstje. Het kwam er niet van. Totdat mijn zus in augustus 2023 met haar gezin naar Zweden verhuisde. Met een tot de nok toe gevulde auto arriveren we op 27 december 2023 bij de veerboot in Puttgarden (Duitsland).
De overeenkomsten tussen pubers en harinkjes
Fijn zo’n stop halverwege de route. Zeker voor onze drie pubers. Het is krap op de achterbank van de auto. Ik draai me om en denk aan surströmming: gepekelde haring die nagist in een conservenblik.
Surströmming staat bekend als één van de smerigste gerechten ter wereld. Trek een blik open en je ruikt stinkbom en rotte eieren. Drie pubers op de achterbank van een te volle auto geeft hetzelfde effect. Gassen hopen zich op en de atmosfeer staat onder druk. ‘Je neemt alle ruimte in. Ga nou eens aan de ka-hant.’ Om van de zweetlucht maar niet te spreken.
‘Eindelijk kunnen we er uit’, verzucht het oudste harinkje. Ze loopt direct naar de Starbucks. Eerst koffie en een brownie. De pubers zoeken een plekje: bij het raam en tegenover de tax-free shop. De geur van Chanel nr. 5 is zo intens dat mijn brownie naar parfum smaakt. ‘Mama, ik moet echt een nieuw geurtje en het is hier heel goedkoop.’ En weg zijn ze.
Ding dong. ‘Passengers, please go to your car’. We lopen naar de auto en de harinkjes proppen zich op de achterbank. ‘Schuif eens op, ik moet er ook nog bij’, zegt de middelste geïrriteerd. ‘Doe eens rustig, ik wil eerst mijn jas uit’, snauwt de jongste. Hij propt zijn jas achter de hoofdsteunen, een flesje Acqua di Gio in zijn hand.
Zaterdagsnoep voor zondagskinderen
Voordat we aankomen bij mijn zus, doen we boodschappen. Onze kinderen verdwijnen in een doolhof van schappen. Mijn man pakt brood, pindakaas, chocopasta, appels en chips. ‘We moeten nog roomboter’, zeg ik. Ik pak een pakje van het merk ‘Jäst’.
De traditie ‘Lördagsgodis’ betekent dat Zweedse kinderen alleen op zaterdag snoep eten. Die traditie is springlevend. Bij de kassa doemen vier schappen met chips op. Ernaast een kubieke meter D’aim chocoladerepen. Ertegenover een muur: 48 bakken gevuld met schepsnoep in alle kleuren van de regenboog. ‘Ah daar zijn de kinderen’, hoor ik mijn man zeggen.
Een boterham met roomboter en pindakaas is de volgende ochtend mijn ontbijt. Ik begin met boter. Wat is dat nou? Die Zweedse boter is brokkelig. Ik pak een vork en prak het op mijn brood. Mijn pubers kijken: mag dat, zo dik? Ik neem een hap en spuug het direct weer uit. Het smaakt naar rotte vis. Surströmming?
‘Waarom is die Zweedse boter zo ranzig?’, vraag ik mijn zus. Ze kijkt me verbaasd aan. ‘Die smaakt toch net als Nederlandse boter?’ Ik laat ik haar het pakje boter zien. Ze lacht me uit: ‘Dat is geen boter, dat is gist!’ Jäst is dus geen merk.
De telefoons van de pubers genieten ook van een welverdiende vakantie, tijdens de twee dagen die we doorbrengen bij mijn zus en haar gezin. De jongens scheuren op de quads door de bossen. De meiden bakken koekjes. ‘s Avonds met z’n allen gourmetten en bordspelletjes spelen. De telefoons laden op, ze doen een tukje in de kast.
Generatieverschillen in de sneeuw
Veel te snel nemen we afscheid en stappen in de auto naar Sälen. De laatste vier kilometer rijden we stapvoets door een dal. Slechts aan de sporen in de sneeuw zie je waar de weg loopt. Een langlaufer steekt de weg over. Een sneeuwscooter doemt vanaf rechts uit een bospaadje op en verleent ons voorrang. Ik weet zeker dat onze kinderen in Nederland nog nooit zo veel sneeuw hebben gezien.
Ons onderkomen deze week is een zwart houten huis met een rode voordeur en blauwe windveren. In de kamer staat een hoekbank. De kinderen ploffen neer. ‘Wat is het wachtwoord van de wifi?’ ‘Jemig, zijn we er al? Vraag je vader maar’, zeg ik als ik een raam open zet. Even doorluchten.
De eerste dag skiën we in Hundfjallet: één van de vier gebieden waaruit het skigebied van Sälen bestaat. Bij de skiverhuur halen we ski’s, stokken en helmen voor de kinderen. We spreken af dat de kinderen alvast een piste doen en dat we elkaar over een kwartier bij de lift zien. Mijn man zegt bezorgd: ‘Begin met een blauwe, dan kun je er een beetje in komen.’
We lopen terug naar de auto om onze ski’s uit de dakkoffer te halen. Ik sta op een bruggetje en kijk rond. Overal staan naaldbomen met een dikke laag sneeuw erop. Onder mijn voeten stroomt een kabbelend beekje.
‘GODVERDOMME’
Een Zweedse familie kijkt afkeurend in de richting van mijn man. ‘Wat is er aan de hand’, vraag ik. ‘De sleutel van de dakkoffer is afgebroken.’ Mijn man trekt nijdig aan het stukje sleutel. Ineens een triomfantelijke kreet: ‘Het is eruit!’
We hebben een reservesleutel mee, maar die ligt nog in het huisje. ‘Moeten we terug?’, vraag ik mokkend. ‘Ja, wat denk je zelf’, zegt mijn man. Kibbelend als twee kinderen rijden we naar het huisje.
Anderhalf uur later zijn we terug en begint eindelijk ook onze skivakantie. Maar waar zijn de kinderen? Dan horen we achter ons: ‘Waar waren jullie? We zijn al twee keer van de zwarte piste geweest en drie keer van de rode.’
De hangjeugd in de onthaastlift
Skiën in Zweden is anders dan in de Alpen. De pistes zijn breder, maar korter. Het hoogteverschil in Hundfjället is 300 meter, tegenover 2270 meter in Zermatt. Hier geen dalafdaling. Wél de trollenbospiste. Per ongeluk belanden mijn man en ik op de tweede dag op die piste. Kwestie van de verkeerde afslag nemen. We slalommen tussen de kleine kinderen en de bomen naar beneden. Ik neem zijpaadjes en spring over heuveltjes en voel me voor even weer 12 jaar.
Aan het eind van de dag hebben de kinderen geen zin in de Zweedse variant van après-ski: worstjes roosteren bij de ‘grillplats’. Ze hebben zelfs geen aandacht voor hun telefoons. Het is -11, te koud. Bibberend proppen ze zich op de achterbank. Als we om half vier bij het huisje zijn, is het donker. Met een kop thee en een spelletje warmen we op.
De derde dag nemen we de verbindingslift naar Tandådalen. Deze verbindingslift bestaat uit twee sleepliften. We laten ons voortslepen door een landschap met besneeuwde dennenbomen. De sneeuw dempt al het geluid. Rechts de zwarte piste: ‘kijk papa, daar zijn we de eerste dag vanaf geweest’. Links van ons een loipe. Puffende langlaufers halen ons in en verdwijnen in het bos.
Ik constateer dat onze kinderen nog niet bijziend zijn. Ze hebben in de verte een hamburgertent gespot. De hamburgers en friet zijn heerlijk en de prijs-kwaliteit verhouding meer dan prima. Het is goedkoper dan de lunch vorig jaar in Oostenrijk en het smaakt zelfs beter. ‘Gaan we hier morgen weer lunchen’, vraagt de oudste hoopvol.
Op de terugweg ga ik met de jongste voorop in de sleeplift. De middelste en oudste nemen de lift na ons. De man gaat alleen in de achterste lift. We zijn al 15 meter verder als we gevloek en getier horen. De middelste zegt met een bezorgde stem: ‘ik denk dat papa gevallen is’. De jongste kijkt om en zegt: ‘Hij ligt inderdaad op de grond.’
We wachten tien minuten voordat mijn man er is. Iemand waagt het om te vragen of hij gevallen is. Hij smijt zijn ski’s en stokken aan de kant. ‘Ja! Ik ging onderuit. Toen ik weer in de lift stapte viel ik nóg een keer.’ Zijn hoofd loopt rood aan. ‘Ik denk dat ik ook een rib heb gekneusd.’ Als een boze puber stampt hij weg richting de auto.
Stille kinderen, diepe contrasten
Een diepe stilte is hoorbaar in de auto als we de volgende dag bij Malung de E16 oprijden. In het oosten gloeit het oranje licht van de opkomende zon. Duizenden fijne ijskristallen fonkelen in de vrieskou tegen een blauwe lucht. Dertig kilometer slingeren we door het glooiende landschap. Onderweg één blauw bord, dat de weg wijst naar een in het bos verscholen dorp. Op de achterbank filmen de kinderen de witte wereld.
Na een rustige nacht nemen we afscheid van mijn zus en haar gezin. Op de boot naar Puttgarden is de zee onstuimig. Het is 5 graden boven nul. In Duitsland staat file. In Nederland regent het. ‘Zullen we ook in Zweden gaan wonen?’, vraagt mijn man. ‘Ja!’, klinkt het vanaf de achterbank.
